Op 5 april jl. is de Wijziging van het Uitvoeringsbesluit Wkkgz in consultatie gegaan. Aanleiding van dit wijzigingsbesluit is (de beleidsreactie op) de evaluatie van de Wkkgz. De Wkkgz kent de verplichting voor zorgaanbieders om een calamiteit, geweld in de zorgrelatie en ontslag van een zorgverlener wegens ernstig tekortschieten in het functioneren onverwijld te melden bij de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ). Het Uitvoeringsbesluit Wkkgz beschrijft uitvoerig de stappen die na iedere melding gezet dienen te worden om de calamiteit, het geweld in de zorgrelatie of het ontslag bij disfunctioneren te onderzoeken. In de beleidsreactie op de evaluatie van de Wkggz is aangegeven dat bij afhandeling van deze meldingen door de IGJ meer flexibiliteit kan worden geboden, zonder in te boeten op de veiligheid of de kwaliteit van zorg of het belang van de cliënt. Zo kan de IGJ haar toezichtcapaciteit effectiever inzetten. De belangrijkste wijzigingen zijn:
bij de afhandelingen van de calamiteitenmeldingen de IGJ niet meer in alle gevallen het integrale onderzoeksrapport van de zorgaanbieder hoeft te ontvangen en te beoordelen.
dat bij een melding van ontslag bij disfunctioneren niet langer in alle gevallen een nader onderzoek door de IGJ volgt, zoals nu wel het geval is
de IGJ krijgt met dit besluit meer differentiatiemogelijkheden in de afhandelingen van meldingen.
Einddatum van de internetconsultatie is 6 mei a.s.
Overheid.nl | Consultatie Wijziging Uitvoeringsbesluit Wkkgz (internetconsultatie.nl)
Op 8 april jl. is de Uitvoeringsregeling Waarschuwingsregister zorgfraude in consultatie gegaan. De Uitvoeringsregeling bevat nadere regels over het Waarschuwingsregister zorgfraude en is gebaseerd op de Wet bevorderen samenwerking en rechtmatige zorg (Stb. 2023, 285) en het Besluit bevorderen samenwerking en rechtmatige zorg. De Wet bevorderen samenwerking en rechtmatige zorg vloeit voort uit het programmaplan Rechtmatige Zorg 2018-2021. Met het programma Rechtmatige Zorg presenteerde het kabinet een aanpak om onbedoelde fouten en opzettelijke fraude in de zorg tegen te gaan. Met de Wet bevorderen samenwerking en rechtmatige zorg is ingezet op een betere bestrijding van fraude in de zorg, door de mogelijkheden voor gegevensuitwisseling en daarmee de samenwerking tussen in deze wet genoemde instanties in dat kader te verbeteren. De wet voorziet in wettelijke grondslagen voor het verstrekken van persoonsgegevens, waaronder bijzondere persoonsgegevens en persoonsgegevens van strafrechtelijke aard. Voorliggende ministeriële regeling concretiseert het onderdeel Waarschuwingsregister uit de wet verder en zet uiteen aan welke voorwaarden en waarborgen het gebruik hiervan is onderworpen. De einddatum van de internetconsultatie is 21 mei a.s.
Minister Dijkstra (Medische Zorg) informeert de Tweede Kamer over de voortgang van het traject transparantie en voorkomen van ongewenste beïnvloeding van medisch professionals door bedrijven.
In maart 2023 stelde de toenmalige minister van VWS aan de Tweede Kamer voor meer overheidsregulering in te voeren met betrekking tot transparantie en ongewenste beïnvloeding van zorgprofessionals door medische bedrijven. Dit naar aanleiding van verschillende incidenten en gebreken in het functioneren van het Transparantieregister Zorg (TRZ). De minister bespreekt in de brief de voortgang van de drie beleidslijnen die worden gevolgd waaronder: 1) het versterken van overheidsregulering door middel van (a) het instellen van een wettelijk transparantieregister, (b) een grotere rol voor besturen van zorgaanbieders bij financiële relaties, en (c) verbetering van het wettelijk kader voor sponsoring, 2) Optimaliseren van zelfregulering en 3) Intensiveren van toezicht door de IGJ. Het doel is om transparantie te vergroten en ongewenste beïnvloeding van zorgprofessionals te voorkomen, om zo de kwaliteit, toegankelijkheid en betaalbaarheid van de zorg te waarborgen. Het uitgangspunt is niet dat financiële relaties op zichzelf verkeerd zijn, maar dat transparantie over deze relaties essentieel is. De minister gaat nu aan de slag met het uitwerken van de voorgestelde maatregelen in regelgeving.
Verweerster is cosmetisch arts (hierna: arts). Zij heeft bij klaagster een wenkbrauwlift met botox toegepast en rimpels in haar bovenlip behandeld met filler. Klaagster kreeg vervolgens een opgezette bovenlip, waarna de arts enkele malen (zonder succes) met injecties heeft geprobeerd de filler op te lossen. Klaagster verwijt de arts onder andere dat zij haar in de steek heeft gelaten, weinig empathie heeft getoond en haar heeft uitgemaakt voor leugenaar. Het college acht het tuchtrechtelijk niet aanvaardbaar dat de arts, zoals zij heeft erkend, in een telefoongesprek dat na de (herstel)behandelingen plaatsvond klaagster heeft uitgemaakt voor leugenaar, omdat zij verzwegen zou hebben dat zij in het verleden een permanente filler zou hebben gehad. Het college geeft aan dat zelfs als zij hier ten onrechte geen melding van heeft gemaakt, daarbij nog geen sprake hoeft te zijn van opzet. Het geeft voor een arts geen pas om een patiënt uit te maken voor leugenaar. Het college acht het opleggen van een waarschuwing passend en noodzakelijk. Een arts behoort een patiënt uit hoofde van haar beroep respectvol te benaderen. Door niet op het mondelinge vooronderzoek en op zitting te verschijnen heeft de arts zich onvoldoende toetsbaar opgesteld. Mede hierdoor kon het college niet vaststellen of en in hoeverre de arts lering heeft getrokken uit de zaak. Het college ziet hierom geen aanleiding om van de waarschuwing af te zien.
RTG Amsterdam 2 april 2024, zaaknr. A2023/5824, ECLI:NL:TGZRAMS:2024:74
Klager heeft een klacht tegen de arts ingediend namens zijn echtgenote (patiënte) die is overleden. Patiënte had terminale kanker en wenste euthanasie wanneer het lijden te groot zo worden. De waarnemend arts, voorheen huisarts van patiënte, wilde de euthanasie als waarnemer niet uitvoeren. De nieuwe praktijkhouder en vaste huisarts van patiënte was in het buitenland. Klager heeft de arts verzocht om een andere arts te zoeken om de euthanasie uit te voeren. De arts gaf te kennen dat ook dit niet mogelijk was en besprak palliatieve sedatie als alternatief. Dit gesprek heeft telefonisch plaatsgevonden met klager. Die middag heeft een transmuraal thuiszorgteam na opdracht van de huisarts de palliatieve sedatie opgestart en is de patiënte in slaap gebracht waarna zij kort erna overleed. Klager verwijt de arts onder andere dat hij onzorgvuldig en nalatig is geweest: hij heeft geen duidelijke uitleg gegeven over palliatieve sedatie, is niet bij klager en zijn echtgenote thuis gekomen en heeft de patiënte niet persoonlijk gezien, gesproken – ook niet via de telefoon – en/of beoordeeld. Op de zitting heeft de arts gezegd dat hij zichzelf achteraf verwijt dat hij niet naar de patiënte toe is gegaan en persoonlijk met haar heeft gesproken. Het college is het met hem en met klager eens dat dit had moeten gebeuren. Voordat de arts besloot over te gaan tot palliatieve sedatie, lag het op zijn weg zich persoonlijk op de hoogte te stellen van de situatie van de patiënte en haar wensen en eventuele alternatieven te overwegen om haar pijn te verlichten totdat haar huisarts terug zou zijn. Het gesprek met klager via de telefoon, met de patiënte op de achtergrond, voldoet niet aan de daaraan te stellen eisen, zoals neergelegd in artikel 7:448 van het Burgerlijk Wetboek. Omdat het bereiken van informed consent een belangrijke voorwaarde is om tot palliatieve sedatie over te gaan, legt het college de arts een waarschuwing op.
RTG Amsterdam 2 april 2024, zaaknr. A2023/6302, ECLI:NL:TGZRAMS:2024:73
Op 17 augustus 2020 heeft de verdachte (een huisarts) een verklaring van overlijden (natuurlijke doodsoorzaak) opgemaakt en afgegeven. De vraag waar het in deze zaak om gaat is of de verdachte ervan overtuigd was dat de dood van haar patiënt was ingetreden als gevolg van een natuurlijke oorzaak (art. 7 van de Wet op de lijkbezorging). Als zij deze overtuiging had, dan heeft zij geen valse verklaring afgelegd in de zin van artikel 228 van het Wetboek van Strafrecht. De huisarts is in eerste aanleg bij de politierechter vrijgesproken. Het hof overweegt in hoger beroep het volgende: de huisarts heeft als arts met jarenlange ervaring zowel de gezondheid van slachtoffer - een oude dame met een zwakke gezondheid- , als de symptomen die zij bij slachtoffer bij het overlijden heeft waargenomen - het rustig overlijden zonder braken of urineverlies of andere bijzonderheden - beoordeeld. Haar professionele oordeel was dat alles wees op een overlijden met een natuurlijke oorzaak. Het aanwezige ambulancepersoneel vond haar standpunt kennelijk ook aannemelijk, aldus de aanwezige wijkverpleegkundige. Het verhaal van de kleindochter over het innemen van iets uit een flesje paste naar het oordeel van de huisarts niet in het klinische beeld dat zij had van de situatie en heeft zij als verkeerde waarneming van de kleindochter beschouwd. Dat de huisarts in het bijzijn van kleindochter heeft verklaard dat ze de verklaring zou afgeven om de nabestaanden de poespas of het gedoe van een onderzoek te besparen omdat dat onderzoek toch tot niets zou leiden acht het hof onder deze omstandigheden aannemelijk. Het hof acht de verklaring van de huisarts dat zij ervan overtuigd was dat sprake was van een overlijden met een natuurlijke oorzaak aannemelijk. Dus ontbreekt bij het hof de overtuiging dat de huisarts opzettelijk een valse verklaring nopens een oorzaak van overlijden heeft afgelegd.
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 29 maart 2024, zaaknr. 21-000681-23, ECLI:NL:GHARL:2024:2212,
Klager heeft een vasectomie ondergaan die door verweerster, uroloog, is uitgevoerd. Klager verwijt de uroloog onder andere dat ze hem onjuist heeft bejegend door ongepaste uitlatingen te doen tijdens de ingreep. Zo heeft de uroloog, volgens klager, verteld over lingerie van haar dochters. Ook zou de uroloog hebben gezegd dat zij voor het vak van uroloog had gekozen ‘zodat mannen naar haar luisteren en doen wat zij zegt’. De uroloog heeft haar excuses aangeboden voor haar uitspraken. Het college constateert dat de uroloog ten aanzien van het merendeel van de opmerkingen die klager haar verwijt, toegeeft dat zij die heeft gemaakt, zij het wellicht in andere bewoordingen. Deze opmerkingen hebben bij klager tot groot ongemak en een gevoel van vernedering geleid. Klager verkeerde in een kwetsbare positie, niet alleen omdat de stap om een vasectomie te ondergaan hem zwaar viel, maar ook vanwege de gevoelige aard van de vasectomie waarbij hij gedeeltelijk ontkleed op de operatietafel lag. Het is begrijpelijk dat zij klager op zijn gemak heeft willen stellen, maar dat had zij op andere wijze moeten doen. De uroloog had zich beter bewust moeten zijn van de kwetsbare positie waarin klager zich bevond. Het college acht dit klachtonderdeel dan ook gegrond. Hoewel het college ter dege beseft dat de uroloog voor groot ongemak bij klager heeft gezorgd met haar opmerkingen, ziet het college geen aanleiding meer om de uroloog een maatregel op te leggen. Het college acht het aannemelijk dat de uroloog van dit geval heeft geleerd en dat zij geen niet-passende uitspraken meer zal doen, het opleggen van een maatregel zal volgens het college in dit geval geen tuchtrechtelijk doel meer dienen.
RTG Amsterdam 12 april 2024, zaaknr. A2023/5828, ECLI:NL:TGZRAMS:2024:81
Klaagster heeft zich ziek gemeld bij haar werkgever. In de daaropvolgende maanden had ze consulten met verweerder (bedrijfsarts) via video driegesprekken, waarbij haar leidinggevende ook aanwezig was. Nadat iedereen was ingelogd werd de leidinggevende gevraagd beeld en geluid uit te zetten zodat de bedrijfsarts en klaagster eerst een gesprek konden hebben, hierbij bleef de leidinggevende dus wel visueel aanwezig. De bedrijfsarts heeft niet uitgesloten dat de leidinggevende het gesprek echt niet meer kon horen. Tijdens dit gesprek werd medische informatie gedeeld. Klaagster verwijt verweerder zijn beroepsgeheim te hebben geschonden door medische informatie van klaagster te bespreken in aanwezigheid van de leidinggevende van klaagster. Voor het college staat vast dat er in het gesprek tussen verweerder en klaagster waarbij de leidinggevende visueel aanwezig was (dat wil zeggen ingelogd in het gesprek) medische informatie is besproken en mogelijk is gedeeld met de leidinggevende. Uit niets blijkt dat klaagster toestemming heeft gegeven om medische informatie met de leidinggevende te delen. De bedrijfsarts heeft hiermee het risico genomen dat de leidinggevende het gesprek kon horen waarin medische informatie werd besproken zonder toestemming van klaagster. Het college meent dat het beroepsgeheim de kern raakt van de zorgplicht van de bedrijfsarts. Het college realiseert zich dat dit onderdeel van de zorgplicht bij de uitvoering van de taken van een bedrijfsarts onder spanning kan staan. Werknemer en werkgever kunnen immers verschillende belangen hebben. Echter een bedrijfsarts dient deze kerntaak te bewaken. Verweerder heeft verbetermaatregelen genomen. Het college legt de bedrijfsarts de maatregel van een waarschuwing op.
RTG 's-Hertogenbosch 11 april 2024, zaaknr. H2023/5312, ECLI:NL:TGZRSHE:2024:25
Opnieuw blijkt dat artsen vrijwel altijd met grote zorgvuldigheid handelen bij de uitvoering van euthanasie. Bij slechts vijf van de 9.068 meldingen van euthanasie hebben de Regionale Toetsingscommissies Euthanasie (RTE) geoordeeld dat de arts niet heeft gehandeld volgens alle wettelijke zorgvuldigheidseisen. De RTE publiceerden op 4 april jl. hun jaarverslag met alle cijfers over de euthanasiemeldingen in 2023.
Euthanasiepraktijk ook in 2023 zorgvuldig | KNMG
Het Centrum voor Ethiek en Gezondheid (CEG) constateert dat de vruchtbaarheidszorg voor jonge transgender personen ontoereikend is, wat kan leiden tot onnodig vruchtbaarheidsverlies. Hoewel transgender personen sinds 2014 toegang hebben tot voortplantingstechnologieën, zijn deze behandelingen niet voldoende toegankelijk of afgestemd op hun specifieke behoeften aldus het CEG.
Het CEG benadrukt dat gelijke toegang tot zorg niet alleen betekent dat de deur open staat, maar dat er specifieke inspanningen nodig zijn om deze zorg voor transgender jongeren toegankelijk te maken.
Nieuw signalement: Transitie & vruchtbaarheids¬behoud transgender jongeren | CEG
Relevante gezondheidsrechtelijke ontwikkelingen op gebied van wet- en regelgeving en rechtspraak. Dit overzicht is opgesteld door de gezondheidsjuristen van de KNMG.
Het is mogelijk dat uitspraken opgenomen in het onderdeel rechtspraak nog niet onherroepelijk zijn en dat hier nog hoger beroep tegen in wordt gesteld.