Momenteel gelden er geen specifieke eisen voor het beheersen en bedwingen van het poliovirus, wat niet strookt met het voornemen om de wereld poliovrij te maken. Het is van cruciaal belang dat faciliteiten die met het poliovirus werken, dit op een veilige manier doen en voldoen aan de eisen die de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) stelt. Daarom wordt de Wet publieke gezondheid aangepast om deze vereisten te implementeren. Er komt een vergunningplicht en meldplicht voor faciliteiten en instellingen die handelingen verrichten met poliovirus(materiaal). Beide plichten zullen in detail worden uitgewerkt via een wijziging van het Besluit publieke gezondheid (Algemene Maatregel van Bestuur) en een wijziging van de Regeling publieke gezondheid (ministeriële regeling).
Reageren kan nog tot 16 juni a.s.
Klager diende een klacht in tegen een psychotherapeut/klinisch psycholoog (verweerder), die samen met zijn echtgenote, ook psychotherapeut/klinisch psycholoog, een praktijk voert. Ook tegen de echtgenote (verweerster) is een klacht ingediend. De klachten worden hier samen besproken. Van februari 2020 tot december 2021 was klager bij verweerder in behandeling. Op enig moment beëindigde klager de behandeling per brief, waarop verweerder niet reageerde. Hierna vroeg klager om zijn dossier, waarna de echtgenote van verweerder een concept-afsluitbrief naar de huisarts van klager stuurde. Klager verwijt verweerder onder andere dat hij niet reageerde op de beëindigingsbrief, het dossier niet af had gesloten, en zijn geheimhoudingsplicht schond door onder andere zijn echtgenote de brief aan de huisarts te laten schrijven en zijn casus bij een intervisiebijeenkomst te bespreken. Zijn echtgenote maakte aantekeningen tijdens deze bijeenkomst. Klager vond dit een inbreuk op zijn privacy en een vorm van rolvermenging en diende hierover een klacht in bij het tuchtcollege. Het college verklaart de klacht tegen verweerder grotendeels gegrond en oordeelt onder meer dat verweerder een gebrek aan zelfreflectie en respect voor de persoonlijke levenssfeer van klager heeft vertoond. Het college oordeelde dat verweerster onbetamelijk had gehandeld door uitgebreide kennis te verkrijgen van klagers problematiek en de afsluitbrief aan de huisarts op te stellen. Er was bij verweerder en zijn echtgenote sprake van een structureel gebrek aan inzicht in de reikwijdte van het beroepsgeheim dat zij over en weer ook tegenover elkaar hebben, en daarmee voor het belang van de privacy van hun beider cliënten en andere betrokkenen. Het tuchtcollege acht het tuchtrechtelijk verwijtbaar dat verweerder inbreuken op zijn professionele verplichtingen heeft gemaakt en legt verweerder een voorwaardelijke schorsing van drie maanden op. Het college geeft verweerster een berisping.
RTG Amsterdam 28 mei 2024, zaaknr. A2023/5636, ECLI:NL:TGZRAMS:2024:127
RTG Amsterdam 28 mei 2024, zaaknr. A2023/6251, ECLI:NL:TGZRAMS:2024:128
RTG Amsterdam 29 mei 2024, zaaknr. A2023/5637, ECLI:NL:TGZRAMS:2024:129
RTG Amsterdam 29 mei 2024, zaaknr. A2023/6252, ECLI:NL:TGZRAMS:2024:130
De echtgenoot en vader van klagers (hierna: de patiënt), geboren in 1932, was opgenomen in een behandelcentrum dat bestemd is voor tijdelijk verblijf. De specialist ouderengeneeskunde was de regiebehandelaar van patiënt. Klagers verwijten de arts in vijf klachtonderdelen dat sprake is geweest van een ontoereikende zorgverlening. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht kennelijk ongegrond verklaard. Het Regionaal Tuchtcollege vond de zorg toereikend omdat de specialist ouderengeneeskunde adequaat reageerde op medische complicaties, passende diagnostiek en behandelingen uitvoerde, goed communiceerde en het zorgplan effectief beheerde volgens de geldende beroepsnormen. Klagers hebben beroep ingesteld tegen deze beslissing. Anders dan het RTG, is het Centraal Tuchtcollege (CTG) van oordeel dat de zorgverlening door de specialist ouderengeneeskunde ontoereikend is geweest. Het CTG constateert dat patiënt bekend was met nierinsufficiëntie, hart- en vaatziekten, een lage bloeddruk had en slecht at en dronk. Patiënt werd verdacht van een longontsteking, waarvoor hem een antibioticakuur is voorgeschreven. Enkele weken later bleek patiënt een urineweginfectie te hebben. Patiënt viel in gewicht af. Deze omstandigheden in combinatie met het medicatiegebruik van patiënt met onder andere bloeddrukverlagers maken dat de specialist ouderengeneeskunde meer aandacht had moeten hebben voor de algehele conditie van patiënt. Daarnaast is de dossiervoering van de specialist ouderengeneeskunde onder de maat en had de communicatie van de specialist ouderengeneeskunde met klagers beter gemoeten. Het Centraal Tuchtcollege verklaart de klacht gegrond en legt de specialist ouderengeneeskunde een berisping op.
CTG Den Haag 29 mei 2024, zaaknr. C2023/2004, ECLI:NL:TGZCTG:2024:101
Klager is veroordeeld voor drievoudige moord. Tijdens de strafzaak tegen klager is op verzoek van de raadsheer-commissaris een pro-Justitia-rapportage opgesteld door een gz-psycholoog en een psychiater. Naar aanleiding van deze rapportage heeft klager tegen zowel de gz-psycholoog als de psychiater een tuchtklacht ingediend. Ook is tegen een psychiater (destijds in opleiding), die als toehoorder aanwezig was in het kader van NIFP-opleiding, een klacht ingediend. Deze is kennelijk ongegrond verklaard. De GZ-psycholoog werd verweten dat een arts in opleiding tot psychiater (aios) twee gesprekken van de mederapporteur/psychiater met de klager heeft bijgewoond, terwijl deze aios werkzaam was geweest in de ggz-instelling waar de klager in behandeling was tijdens het plegen van de delicten. Het BIG-registratienummer van de aios werd niet vermeld in het rapport, en de procespartijen en het gerechtshof werden niet geïnformeerd over de rol en werkrelatie van de aios. Daarnaast verweet de klager de psycholoog dat de rapportage niet voldeed aan de gestelde eisen. Niet alle relevante bronnen waren gebruikt, en er was selectief gebruik gemaakt van bronnen. De conclusies waren niet inzichtelijk en consistent uiteengezet. Bovendien trad de GZ-psycholoog buiten haar deskundigheidsgebied en was zij vooringenomen. Ook had zij zich ervan moeten vergewissen dat zij over alle benodigde informatie beschikte door contact op te nemen met verschillende instanties. De psychiater kreeg soortgelijke verwijten. Hij had een aios twee gesprekken met de klager laten bijwonen zonder het BIG-registratienummer te vermelden of de procespartijen en het gerechtshof te informeren over de werkrelatie van de aios. De rapportage voldeed niet aan de gestelde eisen, omdat niet alle relevante bronnen waren gebruikt en er selectief gebruik gemaakt werd van bronnen. De conclusies waren eveneens niet inzichtelijk en consistent. De psychiater bleef echter binnen zijn deskundigheidsgebied, maar toonde onvoldoende objectiviteit. Ook hij had zich ervan moeten vergewissen dat hij over alle benodigde informatie beschikte. Bij beiden werd vastgesteld dat het niet vermelden van het BIG-registratienummer en het niet informeren over het werkverleden van de aios niet tuchtrechtelijk verwijtbaar waren. De rapportages waren op punten niet inzichtelijk en consistent. De klachten tegen beiden werden gedeeltelijk gegrond verklaard, wat resulteerde in een berisping en publicatie van de uitspraken. De GZ-psycholoog werd extra verweten buiten haar deskundigheid te zijn getreden en vooringenomenheid te hebben getoond, terwijl de psychiater onvoldoende objectiviteit had getoond.
RTG 's Hertogenbosch 29 mei 2024, zaaknr. H2023-5744, ECLI:NL:TGZRSHE:2024:41
RTG s' Hertogenbosch 29 mei 2024, zaaknr. H2023/5723, ECLI:NL:TGZRSHE:2024:40
RTG 's- Hertogenbosch 29 mei 2024, zaaknr. H2023/5745, ECLI:NL:TGZRSHE:2024:46
Een arts bij een arbodienst kreeg een klacht tegen zich ingediend door klaagster die langdurig uitviel na een klokkenluidersmelding. De arts, werkzaam als basisarts bij de arbodienst, had meerdere contacten met de klaagster in het kader van haar re-integratie. Klaagster verweet de arts onder andere dat zij niet meldde geen bedrijfsarts te zijn en niet had aangegeven onder supervisie te werken. Verder verweet klaagster de arts dat zij onjuiste re-integratieadviezen gaf, wat haar gezondheid zou hebben geschaad. Het college achtte de klacht ongegrond wat betreft het voordoen als bedrijfsarts, maar gegrond voor het nalaten van de vermelding van supervisie en de gegevens van de verantwoordelijke bedrijfsarts. Volgens het NVAB-standpunt ‘Standpunt delegatie van taken door de bedrijfsarts en supervisie’ over taakdelegatie en supervisie moet de werknemer duidelijk geïnformeerd worden over de supervisie en hoe de verantwoordelijke bedrijfsarts te bereiken is. Daarnaast oordeelde het college dat de arts ten onrechte Long COVID niet had meegenomen in haar vraagstelling aan het Nederlands Centrum voor Beroepsziekten, terwijl eerdere beoordelingen deze klachten wel erkenden.
Hoewel het college niet kon bepalen of Long COVID in dit geval een beroepsziekte zou zijn, miste het een onderbouwing waarom deze klachten niet in de vraagstelling werden meegenomen. Het college legde de arts hiervoor een waarschuwing op.
RTG Zwolle 4 juni 2024, zaaknr. Z2023/5907, ECLI:NL:TGZRZWO:2024:58
Klacht tegen huisarts. Medio. 2021 heeft de zoon van klaagster (hierna: patiënt) zich met benauwdheidsklachten tijdens het hardlopen gemeld bij de huisarts. De benauwdheidsklachten waren meermalen opgetreden en namen in rust af. Op basis van onder meer een lichamelijk onderzoek en bloedonderzoek heeft de huisarts een risicoschatting gemaakt. Vervolgens heeft de huisarts met patiënt een expectatief beleid afgesproken, alsmede dat patiënt bij terugkerende klachten weer op het spreekuur zou terugkomen. Nadat patiënt in het voorjaar van 2022 weer was begonnen met hardlopen, is hij kort daarna plotseling komen te overlijden. Klaagster verwijt de huisarts onder meer dat zij patiënt geen informatie heeft gegeven over leefstijladvies om de cholesterolwaarden omlaag te krijgen (klachtonderdeel c) en dat zij heeft nagelaten om nader cardiologisch onderzoek bij patiënt te laten doen (klachtonderdeel d). Het RTG verklaart de klachtonderdelen a, b en e gegrond en de klachtonderdelen c en d ongegrond en legt aan de huisarts de maatregel van waarschuwing op. Klaagster is in beroep gekomen van deze beslissing, voor zover daarin de klachtonderdelen c en d ongegrond zijn verklaard. Het Centraal Tuchtcollege bekrachtigt de beslissing ten aanzien van klachtonderdeel c, maar verklaart klachtonderdeel d alsnog gegrond omdat de huisarts patiënt bij de gepresenteerde klachten had moeten verwijzen naar een cardioloog voor verdere diagnostiek. Het CTG legt aan de huisarts de maatregel van berisping op.
CTG Den Haag 29 mei 2024, zaaknr. C2023/2254, ECLI:NL:TGZCTG:2024:103
De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd heeft een webdossier gepubliceerd om duidelijkheid te verschaffen over wat mantelzorgers en vrijwilligers mogen in de zorg. De IGJ benadrukt daarin het belang van begeleiding en scholing van vrijwilligers door zorgaanbieders, evenals het belang van het zorgvuldig vastleggen van afspraken en het regelmatig bespreken van de zorg met mantelzorgers. Zo waarborgen zij dat de zorg op een veilige en verantwoorde manier wordt verleend en dat de belangen van cliënten en patiënten worden behartigd.
Mantelzorgers en vrijwilligers spelen een steeds grotere rol in de zorg, zowel thuis als in zorginstellingen zoals verpleeghuizen en ziekenhuizen. Mantelzorgers bieden zorg aan een familielid of vriend met wie zij al een band hebben. Zij mogen ook risicovolle of voorbehouden handelingen uitvoeren, zoals injecties geven, mits zij hiervoor zijn opgeleid door een deskundige zorgverlener en zich bekwaam voelen. Het is essentieel dat professionele zorgverleners de afspraken met mantelzorgers vastleggen in de dossiers van de cliënten of patiënten en regelmatig de zorg met hen bespreken. Ook vrijwilligers, die vaak geen persoonlijke band hebben met degenen aan wie zij zorg verlenen, worden steeds vaker ingezet door zorgaanbieders. Zij mogen onder voorwaarden verschillende zorgtaken uitvoeren. De zorgaanbieder is verantwoordelijk voor het handelen van vrijwilligers bij het uitvoeren van zorgtaken. Als vrijwilligers voldoende geschoold of bekwaam zijn, mogen zij in opdracht van een bevoegde zorgverlener ook risicovolle en voorbehouden zorghandelingen uitvoeren. Het is cruciaal dat zowel vrijwilligers als professionele zorgverleners duidelijkheid hebben over wie welke handeling mag uitvoeren.
Nieuwsbericht Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd van 4 juni 2024
De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) heeft samen met de Inspectie Justitie en Veiligheid en de Onderwijsinspectie een onderzoek ingesteld naar de kwaliteit en veiligheid van de zorg rond een 10-jarig meisje tijdens haar verblijf in een pleeggezin. Deze week ontving de IGJ een calamiteitmelding van de betrokken zorgorganisaties nadat het meisje zwaargewond raakte en in het ziekenhuis werd opgenomen. Zij zullen onderzoek doen naar de geleverde zorg aan het meisje en of deze voldeed aan de vereiste kwaliteits- en veiligheidsnormen. De IGJ wil samen met de andere inspecties in kaart brengen wat er is gebeurd en welke verbeterpunten er zijn voor de betrokken zorgaanbieders. De pleegouders zijn door de politie aangehouden op verdenking van poging tot doodslag en zware mishandeling van hun pleegdochter. Het doel van het onderzoek is om lessen te trekken uit deze tragische gebeurtenis en om ervoor te zorgen dat de nodige maatregelen worden genomen om de veiligheid en het welzijn van jeugdigen in pleeggezinnen te waarborgen. De uitkomsten van het onderzoek zullen worden gebruikt om eventuele tekortkomingen in het zorgsysteem aan te pakken en te voorkomen dat dergelijke incidenten in de toekomst opnieuw plaatsvinden.
Nieuwsbericht Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd van 31 mei 2024
Relevante gezondheidsrechtelijke ontwikkelingen op gebied van wet- en regelgeving en rechtspraak. Dit overzicht is opgesteld door de gezondheidsjuristen van de KNMG.
Het is mogelijk dat uitspraken opgenomen in het onderdeel rechtspraak nog niet onherroepelijk zijn en dat hier nog hoger beroep tegen in wordt gesteld.